Josefine Vanhille
...
Waarom is het nodig dat een klimaatbeleid sociaal rechtvaardig is? Hoe ziet een sociaal rechtvaardig klimaatbeleid er dan precies uit? Wie moet er allemaal mee aan de beleidstafel zitten? Met deze vragen trokken we naar Josefine Vanhille, verbonden aan de Universiteit Antwerpen en werkt voor het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck. Ze publiceerde al eerder over klimaatrechtvaardigheid en sociale ongelijkheden bij de klimaatverandering en voorzag ons van enkele interessante inzichten.
© Pieter Vandenbroucke
Het interview
Wat is een sociaal rechtvaardig klimaatbeleid precies?
​
Vanhille: “Ik denk dat het belangrijk is te starten met te erkennen dat sociale ongelijkheid een rol speelt in de klimaatproblematiek en dat het nodig is om dit mee te nemen in het ontwerp van het beleid. Niet alleen de gevolgen van klimaatverandering zijn zeer ongelijk verdeeld zijn, ook de oorzaken zoals uitstoot van emissies zijn ongelijk verdeeld. Ten derde hebben mensen door hun ongelijke inkomenspositie ook ongelijke mogelijkheden om zich te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Fundamenteel hebben ze ook minder macht om de probleemdefinitie en mogelijke oplossingen te bepalen in het klimaatvraagstuk. Als je met deze factoren rekening houdt in een beleidsontwerp, waak je over de sociale rechtvaardigheid ervan. Proactief de rol van ongelijkheid erkennen in het ontwerp van beleidsmaatregelen, is een stap richting een succesvolle klimaattransitie.
​
“Proactief de rol van ongelijkheid erkennen in het ontwerp van beleidsmaatregelen, is een stap richting een succesvolle klimaattransitie”
​
Dit vergt aandacht omdat de ‘typische milieubeleidsinstrumenten’ zoals belasten, reguleren en subsidiëren van investeringen vaak een ‘regressief verdelingspatroon’ vertonen waarbij de lagere inkomensgroepen de lasten vaak zwaarder voelen in verhouding tot hun inkomen, of minder vaak aanspraak maken op een subsidie. Dit zijn natuurlijk nuttige beleidsinstrumenten die een rol hebben in de beleidsmix om klimaatverandering aan te pakken, maar als je kijkt door de lens van de inkomensongelijkheid, dien je ook te erkennen dat er nood is aan ‘flankerend beleid’ voor de grote groepen van de bevolking voor wie de investering buiten bereik ligt, en wiens basisnoden door de dure energie onder druk komen te staan.”
Om een voorbeeld te geven, zeker op vlak van huisvestiging is een belangrijk stuk van de uitstoot verbonden aan basisnoden: het verwarmen van de woning, energie om te koken en te wassen. Er zit een grens op hoeveel je kan besparen door zuiniger te zijn: op een bepaald moment zijn investeringen nodig, in isolatie, in een fossielvrije verwarmingstechnologie. Ongeveer de helft van de Vlaamse huiseigenaren beschikt niet over de middelen voor hun huis op het nodige energiepeil te brengen tegen 2050. Premies en subsidies bereiken die groep niet. Dit is het recept voor Mattheüseffecten, waar de subsidiebudgetten vloeien naar ruwweg de bovenste helft van de inkomensverdeling. Er is geen trickle-down effect, waar de baten na verloop van tijd zouden doorsijpelen ook naar kwetsbaardere groepen. Het huidige beleid dat nogal eenzijdig is gericht op het aanmoedigen van investeringen in de eigen woning, riskeert zo bijkomende uitsluiting te creëren. Mensen zonder de financiële middelen om die investering te maken blijven vastzitten in een ‘lock-in’ van minder kwalitatieve woningen, hoge energiefacturen en een laag inkomen. Hierdoor wordt sociale ongelijkheid versterkt en krijg je een ecologische transitie op twee snelheden. In die context kan een beeld ontstaan dat een ecologische levensstijl iets is dat je je moet kunnen veroorloven. Terwijl we ons als maatschappij niet kunnen veroorloven dat er een grote groep niet mee zou zijn met de klimaattransitie”
​
Het is net noodzakelijk om éérst sterk in te zetten op beleid dat wonen zonder fossiele brandstoffen te gebruiken toegankelijk maakt voor groepen die niet de middelen hebben om zelf de investering te maken. Klimaatbestendige sociale woningen kunnen bijvoorbeeld een enorm verschil maken, zowel voor wie nu al sociaal huurt als om de druk weg te nemen van de onderkant van de private huurmarkt.
Milieubeleid is lang vormgegeven in een aparte koker van beleid waarbij niet echt de relevantie werd gezien van waarom we daar nu sociale overwegingen aan moeten verbinden. Maar omdat de klimaattransitie zo ingrijpend is op zoveel fronten van ons dagelijks leven, de manier waarop we wonen, hoe we ons verplaatsen, wat we eten, is het eigenlijk niet houdbaar om het helemaal apart te zien van de sociale doelstellingen van een welvaartstaat zoals België. De ongelijkheidsdimensie erkennen zal nodig zijn om een sociaal inclusief klimaatbeleid vorm te geven.
“Een ecologische levensstijl wordt dan gezien als iets dat je je moet kunnen veroorloven, terwijl we ons als maatschappij niet kunnen veroorloven dat er een grote groep niet mee zou zijn met de klimaattransitie”
Met betrekking tot de uitstoot van CO2-emissies naar levensstandaarden van huishoudens schrijft u dat “verschillende groepen nood hebben aan een verschillende aanpak”, Hoe kunnen lagere inkomensgroepen volgens u op niveau van de natiestaat en op wereldniveau in kaart worden gebracht? Op basis van welke maatstaven wordt er bepaald tot welke (inkomens)groep verschillende huishoudens al dan niet behoren?
Vanhille: “Aan die vraag zitten veel verschillende dimensies, en de bepaling van wat kwetsbare groepen zijn is afhankelijk van de context en het thema, bv. wonen, mobiliteit, gezondheidszorg, voeding. Om algemeen te antwoorden denk ik dat het essentieel is om onderscheid te maken tussen menselijke basisnoden en meer ‘surplus’ verlangens, wat ook een ethisch onderscheid is. De eerste zijn essentieel om volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving, het gaat om een beperkte set van behoeftes, waarover we het eens kunnen geraken dat ze essentieel zijn voor menselijk welzijn: voeding, veiligheid, gezondheid, ... je kan tot verschillende opsommingen komen, maar het blijft een eindige reeks. Surplus verlangens zijn leuke extra’s, maar niet echt essentieel om als mens volwaardig te kunnen leven. Bijvoorbeeld het verlangen van op ski-vakantie te gaan, of je interieur elke drie jaar te vervangen, een lijst van verlangens kan oneindig zijn. Waar ook ter wereld, basisnoden verdienen voorrang als het gaat over de vraag waar een sociale beleidsaanpak op moet worden gericht. Afhankelijk van locatie en context, kan de invulling ervan wat anders zijn, maar dit onderscheid maken lijkt me het meest geschikt om te bepalen welke aanpak nodig is voor welke groep.
We deden eerder ook een enquête bij studenten ook over dit thema en één van de stellingen daarbij is “mensen in armoede moeten ook hun steentje bijdragen in het klimaatvraagstuk” – voorlopig geeft 81,4% van de respondenten hierbij ‘eens’ tot ‘helemaal eens’ aan. Ik denk dat dit erop wijst dat de meerderheid ervan uitgaat dat iedereen, ongeacht levensstandaard moet bijdragen aan klimaatoplossingen?
​
Vanhille: Wat betekent precies ‘een steentje bijdragen?’ Je kan bijvoorbeeld kijken naar wie momenteel hoeveel broeikasgassen uitstoot. Uit ons onderzoek naar de verdeling van de CO2-uitstoot over Belgische huishoudens zie je dat de onderste 20% van de inkomensverdeling een veel mindere grote voetafdruk hebben dan de rijkste 20% inkomens. Terwijl iedereen wel een basisuitstoot heeft door energieverbruik in de woning, zie je dat dit voor groepen aan de onderkant van de inkomensverdeling direct het grootste deel van hun totale emissies zijn. Er komt nog een beetje bij door voeding en consumptie van goederen. Bij groepen aan de bovenkant van de inkomensverdeling komen nog meerdere grote componenten die uitstoot veroorzaken: transport (vliegen, autogebruik), voeding en consumptie van goederen en diensten.
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
Dus als je dan vraagt “wie draagt zijn steentje bij?” zou je ook kunnen zeggen dat armere mensen hun steentje al bijdragen door de lagere uitstoot die met hun consumptiepatroon gepaard gaat. Natuurlijk is het niet iets nastrevenswaardig om jezelf te kort te doen, niet omwille van klimaat en niet omwille van financiële redenen, waar mensen in armoede soms toe gedwongen zijn. Maar het trekt wel de aandacht naar de dimensie van ongelijke bijdrage aan de klimaatverandering. Als je dan kijkt naar de CO2-uitstoot van armere mensen dan zie je dat die vaak gepaard gaat met het vervullen van basisnoden, terwijl bij de rijkste huishoudens veel grotere hoeveelheden CO2 zijn verbonden aan consumptie van meer surplus verlangens.
​
“Je zou kunnen zeggen dat armere mensen hun steentje al bijdragen door de lagere uitstoot die met hun consumptiepatroon gepaard gaat”
En vindt u dat alle inkomensgroepen moeten gehoord worden in het beleidsproces? In de studentenenquête geeft een overgrote meerderheid aan hiermee akkoord te zijn.
​
Vanhille: Dit is een heel terechte vraag. In onderzoek zie je vaak dat procedurele rechtvaardigheid en distributieve rechtvaardigheid goed samengaan. Door het proces om tot een beslissing te komen rechtvaardiger te maken, door te zorgen dat alle betrokken groepen en stemmen worden gehoord, gaat vaak ook de verdelingsuitkomst evenwichtiger zijn: hoe de kosten en baten zijn verdeeld van de genomen beslissing of maatregelen. Omdat de betrokken partijen ook betrokken waren in hoe de maatregel er zal uit zien, zal het beleid doorgaans ook beter werken. Dus een superterechte stelling en goed om te horen dat hier zoveel mensen mee akkoord gaan want dit is een van de belangrijkste pistes om te bewandelen.
​
Hoe kan dit procedurele aspect dit in de praktijk verbeterd worden?
​
Je kunt dit op verschillende manieren organiseren. Enerzijds, in meer traditionele modellen of hoe het nu in theorie gaat, bestaan er belangenorganisaties zoals het Netwerk tegen armoede, het steunpunt tot bestrijding van armoede, SAAMO, het vroegere Samenlevingsopbouw, sociaal werkers, die de belangen behartigen van kwetsbare groepen. Deze organisaties verzetten ontzettend belangrijk werk, en beschikken over een grote expertise over welke types beleidsmaatregelen net de situatie van mensen met een laag inkomen kunnen verbeteren. Anderzijds gaan er ook steeds meer stemmen op om meer naar vormen van ‘burgeroverleg’ te gaan waar mensen zelf kunnen spreken met elkaar. Door een representatieve afspiegeling van de bevolking samen te brengen, kan je diverse perspectieven omvatten. In zo’n groep kunnen vragen en maatregelen bediscussieerd worden met heel concrete uitkomsten. Kijk naar de ‘Convention Citoyenne pour le Climat’. Na de gele hesjes protesten heeft president Macron in 2019 150 mensen die zijn geloot uit de hele maatschappij samengebracht om klimaatmaatregelen vorm te geven. De lijst van meer dan 100 maatregelen die zij hebben opgesteld bevatte eigenlijk redelijk wat realiseerbare en doortastende beleidsingrepen. Anderzijds zijn de bestaande machtsverhoudingen zo sterk gebleken dat , ondanks de beloftes op voorhand, de meeste van die maatregelen slechts gedeeltelijk zijn overgenomen in de wettelijke verankering ervan, en een heel deel ook werd verworpen. Dat was toch een eye-opener, toen maatregelen die niet alleen bij de groep van 150 personen maar na peilingen ook onder de brede Franse bevolking gedragen bleken, in het web van de reële machtsverhoudingen terecht kwamen en dan alsnog werden geblokkeerd. Het toont de realiteit dat sommige groepen meer kunnen wegen op beleid dan andere. Het toont ook hoe snel je van het thema klimaatrechtvaardigheid bij democratie uitkomt. Er blijft nood aan het rechtvaardiger maken van het hele systeem, waardoor die scheve machtsverhoudingen op de eerste plaats ook rechtstreeks worden aangepakt. Meerdere wegen moeten daarin worden bewandeld, en er zijn ook echt meerdere wegen om dit te verbeteren.
​
Moet er volgens u eerst een meer rechtvaardige samenleving zijn of kan het klimaatbeleid net zorgen voor een meer rechtvaardigere samenleving? Of denkt u dat het een combinatie is van beide?
​
Vanhille: Het is echt een combinatie van beide en het één kan ook niet zonder het andere. Ik denk dat het heel moeilijk zal zijn om de klimaatdoelstellingen te halen als we er niet in slagen om de bestaande ongelijkheden aan banden te leggen. Tegelijk moeten we ook onmiddellijk starten met klimaatverandering te beteugelen, omdat deze de sociale ongelijkheid net vergroot: de armste groepen zijn ook net meest kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. Zowel het bestrijden van ongelijkheid als het tegengaan van klimaatverandering zal veel meer prioriteit behoeven dan er vandaag wordt aan gegeven.
​
In uw artikels spreekt u ook over een ‘post-carbon’ maatschappij. Over welke maatschappij heeft u het dan precies? Geld dit voor Vlaanderen, België, Europa, mondiaal? Hoe ziet deze maatschappij er volgens u uit?
​
Vanhille: Een post-carbon maatschappij is een maatschappij waarbij het de standaard is dat de manier waarop je je leven leidt en al je behoeften en verlangens invult geen CO2 uitstoot. Waarbij het niet langer lastig en moeilijk is om de klimaatvriendelijke optie te kiezen, maar dat die net normaal is. Waar alle energie die we gebruiken uit hernieuwbare bronnen afkomstig is, waar iedereen in kwalitatieve klimaatneutrale huisvestiging woont, waar de producten die je koopt lang meegaan en kunnen worden hersteld, waar iedereen toegang heeft tot een evenwichtig dieet zonder dat de productie ervan de ecosystemen op onze aarde verstoort. Een van mijn favoriete papers (Milward-Hopkins et al., 2020, ‘Providing decent living with minimum energy: a global scenario’, Global Environmental Change, 65, pp.102-168) gaat dit na; kunnen we dit rondkrijgen voor alle mensen ter wereld, en inclusief geprojecteerde bevolkingsgroei? En dan komen zij tot de conclusie dat dit wel kan met de technologie die al bestaat. Het vergt veel investeringen om de infrastructuren te veranderen, en het vergt in vergelijking met nu een veel grotere mate van mondiale herverdeling. Maar ik denk dat dit wel het soort kompas is dat voorop dient te staan. Dat iedereen ter wereld zich adequaat kan voeden, dat er gezondheidszorg is, dat ze comfortabel kunnen wonen, zich kunnen beschermen tegen extreem weer, dat ze zich kunnen verplaatsen, enzoverder. Dit is niet totaal utopisch, dit is mogelijk.
​
“Dat iedereen ter wereld zich adequaat kan voeden, dat er gezondheidszorg is, dat ze zich kunnen beschermen tegen extreem weer, dat ze zich kunnen verplaatsen, enzoverder. Dit is niet totaal utopisch, dit is mogelijk”
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
​
Het is zeker een opgave om dat op een geïntegreerde manier te herdenken. Om af te buigen van het klimaatpad waar we ons nu op bevinden zal een systeemverandering nodig zijn, aangezien de fossiele ‘way of doing’ sterk verweven is in onze maatschappelijke organisatie, van voeding tot industrie, van wonen tot verplaatsen. In het vormgeven van de alternatieven, zou er veel maatschappelijke winst te behalen zijn als we af geraken van de zeer enge reductie van welvaart tot een financiële maximalisatie-oefening, en van de mechanismen die zorgen voor een steeds verregaandere concentratie van rijkdom en macht bij een kleine groep. En dat kan; de gevestigde wereldorde is geen natuurwet. Je kan op een andere manier handel drijven, naar eigendomsrechten bekijken, mensenrechten meer verankeren in mondiaal beleid. Ja, het staat ver van hoe het nu is en hoe we nu denken. Maar ook die denkbeelden, de norm van wat realistisch is en wat niet, is beïnvloed door de enorme machtsonevenwichten in de wereld en binnen onze maatschappij. De ongelijkheden op basis van inkomen, vermogen, gender, etniciteit, werken als laagjes op elkaar waardoor het moeilijker wordt om ze te doorbreken.
​
“Er is geen enkele mens die baat heeft bij de klimaatverandering. Als mensen zijn we fundamenteel verbonden met de ecosystemen waarin we leven, dat de destabilisatie ervan zeer ingrijpend zal zijn en met veel vermijdbaar leed gepaard gaat.”
​
Denkt u dat internationale wetgeving hierin strenger kan zijn of het aan landen overlaten zelf hoe zij bepaalde doelstellingen invullen?
Vanhille: “Ik ben geen jurist, en kan niet inschatten op welke manier of op welk niveau al dan niet bindende doelstellingen en wetgeving uiteindelijk best worden geïmplementeerd. De klimaatdoelstelling is globaal maar hangt uiteindelijk af van de inspanningen dat elk land doet. Ik denk dat bestaande juridische structuren een gegeven zijn, die niet hoeven tegen te houden dat er wel een soort van rijping in het denken kan zijn. Er is al klimaatrechtspraak die de link legt tussen verantwoordelijkheid voor uitstoot en schendingen van mensenrechten door de destabiliserende impact van de gevolgen van klimaatverandering. Ik verwacht wel dat dit denken zich zeker nog verder zal ontwikkelen, en dat er aanpassingen zullen komen aan het rechtssysteem, om bepaalde praktijken met zeer hoge ecologische impact aan banden te leggen.”
​
Hoe kan het draagvlak voor een sociale klimaattransitie vergroot worden?
Aan het concept van draagvlak zitten verschillende zijdes. We spraken daarnet al over het belang van een meer evenwichtig proces van beleidsontwerp, door meer in te zetten op participatie en democratie. Dit kan zowel leiden naar meer gedragen maatregelen als tot meer rechtvaardige maatregelen. Daarnaast is draagvlak ook een gevolg van welke ‘framings’ dominant zijn in hoe het verhaal wordt verteld. Ik geloof wel dat er in se veel mensen een ‘sense’ hebben dat een grote maatschappelijke winst te halen is door van de klimaattransitie die er sowieso aankomt, een inclusief verhaal te maken en het niet met valse tegenstellingen tussen sociaal en ecologisch te proberen vertragen. In essentie zijn er zeer veel synergieën tussen sociale en ecologische doelstellingen, op vlak van gezondheid, levenskwaliteit, sociale cohesie, die overeenstemmen met wat mensen antwoorden als hen in een peiling wordt gevraagd wat er echt toe doet in het leven. Waar de grootste weerstand zich situeert, is dat een sociaal-ecologische transitie ook gepaard zou gaan met machtsverschuivingen waarbij bepaalde gevestigde ordes zoals de fossiele industrie veel te verliezen hebben. Zij recupereren en orkestreren maar al te graag de weerstand die ontstaat tegen slecht ontworpen klimaatbeleid dat ongelijkheid versterkt, met als achterliggend doel het ambitieniveau van klimaatbeleid zo ver mogelijk af te zwakken.
Een draagvlak is ook geen vaststaand gegeven maar een gevolg van hoe je communiceert over wat belangrijk is en wat we als maatschappij als collectief project of sociaal contract beschouwen. Vanuit een substantiële visie op hoe een goed leven er in de toekomst kan uitzien, klinkt een verhaal heel anders dan wanneer de reële nood aan investeringen steeds wordt gepresenteerd als ‘kosten’ waardoor we moeten ‘inboeten’. De werkelijke kosten zijn natuurlijk de gevolgen van klimaatverandering op onze gezondheid, op waterbeschikbaarheid, op voedselzekerheid, op de geopolitieke stabiliteit. Op al die domeinen worden de mensen die reeds kwetsbaarst zijn, het hardst getroffen. Dat is de stuitende onrechtvaardigheid. Ik denk dat er een grotere uitdaging zit in de langere termijn visie helder en open binnen in het politieke bedrijf te krijgen, dan in het overkomen van de weerstand van mensen tegen een sociaal-inclusief klimaatbeleid.
Meer weten? Vanhille is 19 mei te zien in een Webinar over ‘Sociale ongelijkheid in het klimaatvraagstuk’ georganiseerd door Steunpunt Mens en Samenleving (SAM) in samenwerking met Sociaal.Net.
​
​
Bron: Lévay, P., Vanhille, J., Goedemé, T. & Verbist, G.. (2019). De sociale verdeling van broeikasgassen in België. CSB-bericht 2019/07. Antwerpen: CSB.
Model van de donuteconomie volgens Kate Raworth (Afbeelding van: https://dekleurvangeld.nl/artikelen/2018/de-enige-donut-die-gezond-voor-je-is)